Verhalen over docent Jaap Grijpmeijer
(c) Roel Grit
Toen ik zelf als docent in het hbo werkte, schreef ik omstreeks 2009 onderstaande verhalen over Jaap Grijpmeijer in de personeelskrant . Jaap Grijpmeijer is een uitermate fictieve hogeschooldocent op een uitermate fictieve hogeschool 🙂
Klik op één van de linkjes om te zien wat hij meemaakt!

- Professioneel onderwijs
- Duiven in Rotterdam
- Europees voor Aziaten
- Eerste lesdag
- Grijpmeijer en timemanagement
- Problematisch onderwijs
- Meer problemen
- Juweeltjes
- Effen een bakkie doen!
- Grijpmeijer en zijn virusscanner
- Grijpmeijers gedragregels voor email
- Trots op domheid
- Geen verstand van computers
- Jaap als manager
Zie www.roelgrit.nl
Professioneel onderwijs!
Op een zonnige dag loopt Jaap Grijpmeijer door de stad. Voor hem loopt een man in wie hij een vroeger studiemaatje en drinkebroer meent te herkennen.
“Hé, ben jij niet Gregorius Stampot?”
De ander kijkt verrast om en rimpelt de groeven in zijn voorhoofd extra.
Hij lacht: “Hé Grijpmeijertjûh! Beste kerel, dat is lang geleden! Hoe gaat met jou?”
Grijpmeijer enthousiast: “Geweldig, man. Ik werk als schoolmeester – zeg maar docent – in het hoger beroepsonderwijs. En wat doe jij voor de kost, Gregorius?”
Stampot: “Ik ben werkzaam als organisatieadviseur, zeg maar consultant. Ik kom bij verschillende bedrijven over de vloer.”
“Het bedrijfsleven? Daar kom je zeker allerlei misstanden en bureaucratie tegen?”
Adviseur Stampot: “Dat kun je wel zeggen. En dat wil je niet allemaal weten ook. Maar ik hoor ook wel eens spannende roddels over hogescholen… Is jouw hogeschool een beetje goed georganiseerd?”
“Jazeker, mijn hogeschool is bijzonder professioneel en bekwaam bezig.”
Grijpmeijer wordt echt enthousiast en met glimmende ogen gaat hij verder.
“Luister Gregorius. Wij hebben naast een college van bestuur, een Corporate Office, een Educational Service Organisation met allerlei onderwijskundigen en assesment deskundigen. We voeren onze projecten uit volgens de Prince II projectmethodiek. Ons personeel werkt geheel geïnspireerd door de inzichten van managementgoeroe Covey. Daarnaast hebben we veel ander deskundigheid in huis. We hebben een afdeling Legal affairs, een afdeling Marketing, een afdeling Quality Assurance plus natuurlijk Quality control, een afdeling Finance, de Student Administration, een afdeling Information and Communication Technology en een afdeling Human Resource Management. Ook werken we met Service Level Aggreements voor zaken die we hebben geoutsourced en die dus niet tot onze core business behoren. Ook doen we onze Quality control via de Plan-do-check-act methode van Demming. Verder hebben we natuurlijk corporate identity and een corporate strategy. “
“Ik dacht dat je bij een Nederlandse hogeschool werkte?” vroeg Stampot verrast door dit Engels geweld.
“Zeker, maar onze hogeschool is bijzonder internationaal georiënteerd! Dat staat zelfs onze in corporate mission en onze studenten komen steeds meer uit het buitenland.” Grijpmeijer vervolgt: “Verder krijgen we landelijke kwaliteitscontroles via visitatiecommissies die ons komt accrediteren. Wij hebben daarom een integraal toetsbeleid, werken met toetsplannen, toetsprocedures, toetsmatrijzen, periode-evaluaties, toetsevaluaties en studenttevredenheidonderzoeken. Maar we natuurlijk hebben ook tevredenheidonderzoeken voor medewerkers, zelfevaluatierapporten en maand-, kwartaal- en jaarverslagen. Allemaal degelijke documenten, keurig in vierkleurendruk.”
Gregorius Stampot kijkt zijn vroegere studiegenoot verbluft aan.
“Dat klinkt erg professioneel!”.
Trots gaat Grijpmeijer verder. “Dat zijn we zeker! We hebben natuurlijk nog locatiemanagers met secretariële ondersteuning, aparte opleidingsecretariaten, cijferadministraties, roosterbureaus, studentinformatiecentra, opleidingscoördinatoren, stagecoördinatoren, toetscommissies, examencommissies, periodecoördinatoren, curriculumcommissies, themagroepbegeleiders, studieloopbaanbegeleiders, een decaan, medewerkers kwaliteitszorg en medewerkers marketing per opleiding. En dan heb ik het nog niet eens over de mensen die het onderwijs echt mogelijk maken zoals conciërges, kantinepersoneel, mediatheekmedewerkers, repromedewerkers en schoonmakers.”
De organisatie-adviseur: “Whow, highly effective, man! Daar kan men in het bedrijfsleven een puntje aan zuigen. Maar jij bent toch docent? Hoe gaat het met jullie lessen dan?”
“Lessen? Daar zijn we vanaf gestapt. Dat past echt niet meer in deze tijd. En we hebben daar trouwens ook geen budget meer voor. Ik ben de laatste docent en wordt volgende week beleidsmedewerker.”
Duiven in Rotterdam

Jaap Grijpmeijer was het onderwijscongres ontvlucht en de man-in-het-zwarte was op zoek gegaan naar een oud stukje Rotterdam. Oude stukjes Rotterdam waren sinds de tweede wereldoorlog zeldzaam.
Hij vroeg de gerimpelde vrouw of hij naast haar op het bankje mocht zitten.
Haastig moffelde ze twee lege glazen in haar tas die aan de roestige rollator naast haar hing.
“Jazeker, meneer”.
Hij bespeurde een lichte alcoholgeur, terwijl hij naast haar ging zitten. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes vanwege de felle zon en keek naar de boten in het haventje. Tegen het hek langs het water stond een fel beschilderde fiets waaronder een paar duiven scharrelden. Om het bankje heen liepen wel vijftig duiven zenuwachtig rond. Een grote mannetjesduif liep driftig een vluchtend vrouwtje achterna en besprong haar zo nu en dan. Duidelijk een overdaad aan hormonen.
“Ze hebben zojuist voer van me gehad” verklaarde de eigenaresse van de rollator met een onvervalst Rotterdams accent.
“Ze krijgen elke dag een kilo voer van me”.
“Een kilo? ” vroeg de Grijpmijer. “Geeft u ze brood?”
“Nee, speciaal gekocht duivenvoer. Dat is beter dan patat en andere rotzooi die ze van straat eten.”
De man zweeg. Duiven waren de opruimers van de stad.

“Ik voer ze al dertig jaar”, antwoordde ze trots op een ongestelde vraag.
“Dat is dertig keer driehonderdvijfenzestig kilo duivenvoer”, rekende de zwartgeklede man hardop.
“Tjemig, dat is in al die jaren zo’n 10.000 kilo!” concludeerde hij.
“Dat is een heleboel duivenvoer; daar had je een leuk autootje voor kunnen kopen, moedertje”
“Ik heb geen rijbewijs, nooit gehad. En ik heb trouwens geen kinderen, meneer.” bitste ze.
“Ieder zijn ding.” sprak de man filosofisch, terwijl zijn blik op haar sleetse kleren viel.
“Je kunt je geld trouwens toch niet meenemen”, filosofeerde ze terug.
“Maar, kom! Ik ga.”
Ze stond langzaam op en zocht het handvat van haar rollator.
Grijpmeijer keek haar na, terwijl ze wankelend om de hoek verdween.
De zon deed nog flink haar best en hij nestelde zich op het bankje. Hij had geen zin weer terug te gaan naar de toespraken op het congres.
Hij nam vanuit zijn ooghoek iets wits waar op zijn zwarte jas en werd onverwacht fel
“Shit, hebben die verrekte vliegende ratten me op mijn nieuwe jas gescheten.”
Europees voor Aziaten
Docent Grijpmeijer loopt door de gang van zijn geliefde hogeschool en ziet in een lokaal zijn collega Jacobs met een brede glimlach voor een klas met Aziatische studenten zitten. Alle gezichten – inclusief die van Jacobs – zijn verwachtingsvol gericht op een tv-scherm alwaar een heuse video wordt getoond.
“Modern multimediaal onderwijs in optima forma” stelt Grijpmeijer vol bewondering vast.
Grijpmeijer kan goed overweg met collega Jacobs. De man is intelligent en aimabel, maar ook wat verstrooid. Hij werd wel ‘de professor’ genoemd. Wat betreft levensbeschouwing zaten Grijpmeijer en Jacobs behoorlijk op dezelfde golflengte.
Onder de indruk van de gedurfde werkvorm van zijn collega – apparatuur was niet altijd te vertrouwen op zijn hogeschool – loopt Grijpmeijer verder.
Plotseling realiseert hij zich dat hij zojuist Frans in het lokaal hoorde spreken. Nieuwsgierig draait hij zich om en blijft voor het raam in de deur van het lokaal staan.
Hij hoort inderdaad Frans gesproken tekst. Hij werpt een blik op het scherm in het lokaal en ziet een Nederlands ondertitelde video. Hij kijkt nog eens de klas in: dit zijn toch overduidelijk Aziatische studenten!
In de pauze vraagt Grijpmeijer zijn collega Jacobs nieuwsgierig waar zijn les over ging.
“Ik probeer mijn studenten iets bij te brengen over de Europese Unie”, legt Jacobs uit.
“Maar je laat een Franstalige video zien, die ondertiteld is in het Nederlands. En dat voor een groep Aziatische studenten!”
Jacobs antwoordde na enig nadenken: “Het gaat om het idee. Nietwaar?”
Eerste lesdag
Het studiejaar was weer begonnen. Jaap Grijpmeijer – docent B van de ‘Modern University’ – stond op het punt zijn economiestudenten een introductiecollege te geven over ondernemerschap.
“Leuk, lesgeven! “. Jaap had er na een lange zomervakantie weer helemaal zin in! Grijpmeijer hield van zijn vak.
Gezien zijn ervaringen de laatste twintig jaar was zijn gewoonte een half uur voor aanvang van de les te controleren of de overheadprojector of de beamer in orde waren. Hij wantrouwde de audiovisuele apparatuur op zijn instituut hevig. Hij had in zijn docentenbestaan te vaak voor joker gestaan door niet-functionerende spullen. Daarom controleerde hij vooraf alles.
Hij liep naar lokaal 255 voor de finale check.
Grijpmeijer zag zijn collega Martine Glimlach lesgeven in lokaal 255, mét een werkende overheadprojector! Het spul deed het!
Gerustgesteld ging hij terug naar zijn werkkamer. Niets stond zijn goed voorbereide les in de weg!
Vijf minuten voor aanvang van de les liep hij op zijn gemak en inwendig fluitend naar lokaal 255, gewapend met een setje overheadsheets en – voor de zekerheid – een krijtje.
“Soms gaat er niets boven een ouderwets bord “, vond hij.
“Beamers waren vaak stuk of de projectieschermen hingen aan flarden aan het plafond. Of je moest eerst de benodigde apparaten en schermen overal vandaan scharrelen voordat je les kon geven.”
Grijpmeijer ging bezig met het primaire proces van zijn school: lesgeven. Alle inspanningen van iedereen in zijn organisatie waren uiteindelijk daarvoor bedoeld. Kortom, het ultieme moment van kennisoverdracht, training en – heel modern – competentiebevordering van de nieuwe groep studenten was aangebroken!
“Er waren vele mensen betrokken geweest om de komende les mogelijk te maken”, besefte Grijpmeijer.
“De afdeling marketing had studenten geworven, de webmaster had de website aangepast, de financiële administratie had collegegeld geïnd, de school was geschilderd, planners hadden roosters gemaakt, managers hadden docenten aangenomen, het restaurant stond klaar om de inwendige student te verzorgen, de lokalen werden schoongehouden, de mediatheek was op volle sterkte en Grijpmeijer had zijn les zoals gewoonlijk zeer grondig voorbereid. Dit alles bereikte zijn ultieme hoogtepunt in het geven van zijn komende college.
Hij had wel eens voorzichtig nagedacht over de kosten van zo’n les. Een sommetje op de achterkant van een bierviltje leerde dat een dubbelles – inclusief alles – toch al gauw zo’n 500 euro moest kosten. Misschien was zijn sommetje te simpel, maar hij vermoedde er niet ver naast te zitten.
Zich bewust van zijn verantwoordelijkheid in deze, knipte hij het licht aan in het leslokaal.
“Barst”, dacht hij. “Dit is dat idiote lokaal waar rechts voorin (voor de student links) een projectscherm is opgehangen, terwijl aan de overzijde halverwege het lokaal op 10 meter afstand pas het dichtstbijzijnde stopcontact was gemonteerd.”
Hij had dit probleem al eens gemeld bij de hogere machten van zijn onderwijsinstelling, maar de voortdurende managementwisselingen gingen zo snel, dat het bij dit ingewikkelde probleem begrijpelijk was dat “het er de laatste vijf jaar nog niet van was gekomen”.
Gelukkig wist hij dat Martine Glimlach hem het lokaal had gebruikt!. Grijpmeijer rende naar haar werkkamer.
“Jij hebt toch een verlengsnoer, Martine?”, hijgde hij.
“Lokaal 255, zeker?” antwoordde zijn collega, terwijl ze haar naam eer aan deed. Ze viste het felbegeerde snoer onder uit een diepe la.
“Wel weer terugbrengen, hoor! Hij is van mezelf.”
De meest studenten waren inmiddels binnen. Grijpmeijer sloot de projector met het verlengsnoer aan op het stopcontact aan andere zijde van het lokaal.
Hij waarschuwde de paar verlate studenten voor het rondslingerende snoer. Hij moest er niet aan denken dat iemand zijn nek erover zou breken . Gelukkig was de kabel van bijna lichtgevend oranje kunststof gemaakt. Hij vroeg zich af wie uiteindelijk verantwoordelijk was voor een mogelijk ongeluk. Iets voor de afdeling ‘Legal Affairs’?
Met een klamme rug legde hij zijn eerste sheet op de overheadprojector en schakelde het apparaat aan.
De lichtflits werd gevolgd door een droge klik.
“Shit, lamp stuk” schold hij inwendig.
“Niet kwaad worden, dit soort dingen kan gebeuren.” mompelde hij optimistisch. Grijpmeijer was – mede dankzij de verplichte Covey-training – een positief ingesteld mens.
“Als die dingen stuk gaan ….. dan is het altijd tijdens het aanzetten”, wist hij uit ervaring.
“Gelukkig hebben moderne overheadprojectoren standaard een reservelamp aan boord. Bovendien was hem verzekerd dat de week ervoor al het audiovisuele materiaal van de Modern University zou worden gecontroleerd.”
Hij schakelde met een simpele beweging de reservelamp voor.
Helaas: nog steeds geen licht. De tweede lamp was ook stuk.
Hij zette de overheadprojector uit en vervolgens weer aan. Apparaten uit- en aanzetten loste vaak problemen op, wist hij uit ervaring. Dat werkte niet alleen zijn computer, maar ook bij de kopieermachine.
Nog steeds geen licht.
Met tegenzin zette hij het kapotte apparaat op de grond, verliet mompelend het lokaal en ging op speurtocht naar een werkende overheadprojector.
Het geluk lachte hem toe: in het naastliggende lokaal stond een overheadprojector, zelfs een verrijdbaar exemplaar op wielen. Hij rammelende het ding voorzichtig naar lokaal 255 en zette het aan.
“Zowaar. Er zij licht en er was licht!” citeerde hij een bekend religieus boek.
“Straks niet vergeten het snoer weer terug te brengen” memoreerde hij. Hij wilde geen ruzie met zijn gewaardeerde collega Martine.
“En bovendien de projector straks terug rijden en melden dat er in 255 een projector staat die het niet meer doet.”
Hij had geen flauw idee aan wie hij storingen moest melden. Er was in het verleden ooit een klachtenprocedure geweest, maar na zijn acht klachten zonder een enkele reactie, had hij het klagen gestaakt.
“Ik zal het probleem maar weer melden bij de vestigingsmanager”, besloot hij.
“Bizar, dat er geen heldere procedure was om dit soort zaken door te geven.”
Zijn studenten waren inmiddels hevig in gesprek met elkaar verwikkeld en zagen hem nauwelijks binnenkomen. Met moeite kreeg Grijpmeijer het rumoer tot bedaren. Vochtige dampen stegen op uit zijn kraag en met klotsende oksels terwijl hij zijn les probeerd te beginnen. Vijftien minuten later dan gepland.
“Toch al gauw zeventig euro”, flitste het door zijn hoofd.
Hij was aan vakantie toe.
Disclaimer: Overeenkomst met een bestaande situatie – met uitzondering van het lokaalnummer – of bestaande personen berust puur op toeval.
Grijpmijer en time management
Jaap Grijpmeijer had – nets als andere docenten van zijn hogeschool – veel aan zijn hoofd. Zijn werk kostte hem behoorlijk veel vrije tijd. Daarom was Jaap zeer geïnteresseerd in het onderwerp time management. Hij had hierover ooit op een cursus en geleerd dat je voor goed time management moest beginnen met het vast stellen van je persoonlijke doelen die je wilt nastreven. Op die manier kun je maximaal effectief – doelmatig dus – bezig zijn. Vervolgens probeer je deze doelen zo efficiënt mogelijk te behalen, dus met zo weinig mogelijk moeite en inspanning.
Die belangstelling voor time management had Jaap niet alleen op zijn werk: ook thuis was hij geregeld zijn tijd aan het managen. Hij dacht in het kader van time management graag na over het efficiënter doen van allerlei werkzaamheden. Zo gaf hij mevrouw Grijpmeijer graag ongevraagd – en meestal ongewenst – allerlei adviezen om haar werk te versnellen, bijvoorbeeld het koken van het avondeten.
Jaap’s time managementadviezen waren bijzonder succesvol en leverden zijn vrouw enorme tijdbesparingen op: het bereiden van een maaltijd koste háár zeker drie kwartier. Nu deed Jaap het in een half uur!
Problematisch onderwijs
Langzaam liep de grote collegezaal vol. Jaap Grijpmeijer was zoals altijd op tijd en keek op zijn gemak om zich heen naar de binnendruppelende collega’s. Hij benijdde de komende spreker Jodocus Dirkzwager niet. Een presentatie voor zaal met meer dan dertig docenten in het hoger beroepsonderwijs: ongeveer het meest bloeddorstige publiek dat bestond. En dan ging hij het ook nog hebben over het onderwerp ‘Probleemgestuurd onderwijs’, in de aankondiging afgekort tot PGO.
Grijpmeijer was mooi op weg naar de zestig en had als docent al veel in het Hbo meegemaakt en diverse hypes voorbij zien komen. Hier en daar begon de geschiedenis zich te herhalen.
Destijds was hij begonnen in het traditionele onderwijs met jaarklassen, waarin studenten nog ouderwets ‘overgingen’ naar een volgend studiejaar. Dit systeem werd al snel vervangen door modulair onderwijs. Vakken werden omgesmeed tot onderwijseenheden met aan het eind een tentamen.
In een volgende golf moest dit onderwijs ‘studeerbaar’ gemaakt worden, zodat niet al te veel studenten zouden zakken en diplomaloos het onderwijs zouden verlaten.
Daarna werd thematisch onderwijs over de volle breedte en gelijk maar voor alle vier studiejaren ingevoerd. Het werd in die tijd Grijpmeijer zo ongeveer verboden om nog traditioneel college te geven.
“College geven doen wij hier niet meer.” werd hem van hogerhand verteld.
Daarentegen werden studenten in groepjes van zo’n acht personen in veel te kleine vergaderhokken samengedreven, tezamen met een begeleidend docent. Deze werd geacht zichzelf te verloochenen, zijn mond te houden als het om inhoud ging en naar vergaderende studenten te luisteren. Hij vond op deze vergaderingen het woord “geneuzel” van toepassing, een woord dat hij ooit als jonge docent van een oudere collega had geleerd.
“Want”, zo echode het in zijn oren “de docent was geen docent meer, maar ‘procesbegeleider’ of zelfs ‘organisator van het onderwijsproces’”.
Grijpmeijer voelde zijn bloeddruk met terugwerkende kracht weer stijgen.
“Daar was hij potdomme geen docent voor geworden!” dacht hij met suizende oren.
De organisatorische ellende die dat type onderwijs gegeven had, was nog maar net voorbij of een nieuwe storm van competentiegericht onderwijs raasde er overheen.
Kennis was ineens niet meer belangrijk: vaardigheden en vooral competenties waren de boodschap!
Kort daarna wist een trendgevoelige collega van de Pabo-afdeling hem op een congres te melden dat het nog anders moest: “een student moest zijn eigen leerdoelen bepalen! Dat was goed voor zijn motivatie! “
Hij was blij dat zijn kinderen de basisschool al hadden afgemaakt en hier niet meer aan mee hoefden te doen. Bovendien hoopte dat de opleiding verpleegkunde niet mee zou doen aan deze modegril.
Hij zag het al voor zich. Een verpleegster die terwijl ze zijn arm met een injectienaald mishandelde, mompelde: “Sorry, meneer. Ik heb tijdens mijn opleiding in plaats van de cursus ‘injecteren’ de cursus ‘breien’ gevolgd. Dat paste betere bij mijn persoonlijke interesses en leerdoelen.”
Nog weer later moest het Hbo door geluiden uit de samenleving terugkeren van de ingeslagen weg en werden per opleiding de zogenoemde ‘Bodies of Knowledge’ bedacht: kennis was weer even terug van weggeweest. En dan – net nu de lesroosters weer enigszins klopten en menig docent weer wat van de schrik was bekomen – zou vandaag ‘de nieuwe waarheid’ verkondigd gaan worden. Onderwijskundige Jodocus Dirkzwager ging het geheim van probleemgestuurde onderwijs – PGO dus – onthullen.
Jaap Grijpmeijer kende Jodocus goed, al zeker tien jaar.
“Vreemd genoeg waren onderwijskundigen niet altijd de beste docenten.” realiseerde hij zich. Hij nestelde zich in de collegebank, klaar voor een lange zit.
Wordt vervolgd
Meer problemen

Zuchtend liep Jodocus Dirkzwager met zijn zware grijze dossiermap het podium op. Hij moest als onderwijskundige een presentatie geven over Probleemgestuurd Onderwijs (PGO) aan de docenten van zijn Hbo-instelling. De zaal rook naar zweet en het geroezemoes zwelde aan toen hij tien minuten te laat binnen kwam. Het verkeer had weer eens tegen gezeten die ochtend. Vanuit zijn ooghoeken nam hij collega Jaap Grijpmeijer waar.
“Ook dat nog!” dacht hij.
Hij deed net of hij Grijpmeijer niet zag en wenste dat het avond was en hij aan zijn Cognacje zat bij de open haard.
Mompelend opende de presentator de map en begon uitgebreid in zijn map met overheadsheets te rommelen. Met klamme handen viste hij er één uit en knipte de overhead projector aan. Gelukkig, er was licht. Het ding deed het tenminste. Dat had hij ook wel eens anders meegemaakt.
Dirkzwager legde zijn eerste sheet op de projector en merkte op: “dit weet u natuurlijk al” en haalde het ding er meteen weer van af.
Bij de volgende sheet mompelde hij: “ach, dit is niet zo belangrijk” en deze werd ook onmiddellijk terzijde gelegd.
Bij de derde sheet leek hij meer geluk te hebben: deze sheet – met een enorme tabel – mocht liggen blijven, maar was door de kleine letters helaas onleesbaar.
Grijpmeijer’s docentenhart sloeg een slag over en hij knerste met zijn tanden. Gelukkig zag de presenator zijn fout tijdig in en haalde ook deze sheet er weer af….
Eindelijk vond Jodocus Dirkzwager een bruikbare sheet en begon met zijn presentatie. Een lang verhaal over de geschiedenis van Probleemgestuurd Onderwijs, gevolgd door een uitgebreide bespreking van het succes van deze methode.
“Ja, PGO werd zelfs op universiteiten gebruikt! Niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland.”, verzekerde de presentator.
“Het was allemaal begonnen in Canada en vervolgens in Maastricht bij een artsenopleiding toegepast! PGO wordt ook wel Problem Based Learning genoemd, wat wordt afgekort tot PBL.”
Dirkzwager sprak het laatste woord langzaam uit als “Pie-Bie-EL”.
“Hiervan krijg ik friemèl aan mijn Pie-Bie-EL” grapte Grijpmeijer ondeugend tegen zijn buurman. Hij had wel eens een leukere opmerking gemaakt.
Grijpmeijer constateerde dat PGO op zalvende toon door presentator Dirkzwager de hemel in werd geprezen.
“Dat beeld van hemel was niet zo gek” bedacht Grijpmeijer. “De hele bijeenkomst deed hem sterk denken aan de verplichte kerkdiensten uit zijn jeugd; nu met een preek van Dirkzwager als dominee en PGO als religieus dogma. PGO was de waarheid en vanaf nu hoefde je niet meer zelf nadenken, want Dirkzwager en zijn onderwijskundige collega’s hadden dat voor je gedaan.
Dirkzwager galmde: “Het gaat bij PGO niet om de oplossing van het probleem zelf, maar om het verzamelen van kennis om het probleem op te kunnen lossen. Dat noemen we constructivistisch leren.”
Het laatste werd langzaam uitgesproken.
De spreker verklaarde: “De student construeert daarbij zijn kennis op basis van het op te lossen probleem. We doen dat volgens de bekende SPA-methode. Deze afkorting staat voor Systematische Probleem Aanpak. Je verdeelt studenten in groepjes van twaalf personen en zet ze volgens deze SPA aan het werk.”
“Daar gaan we weer!” griezelde Jaap Grijpmeijer. Hij hield niet van dogma’s.
“Weer een onderwijskundige die de heleboel op de kop wil gaan zetten.”
Grijpmeijer kende zijn studenten: die zouden bij SPA onmiddellijk de taken verdelen en elk een stukje van het probleem doen en dus ook maar beperkte kennis vergaren.
Het werd tijd om een paar vragen te stellen.
“Zeg Jodocus”, baste Grijpmeijer. “In welk leerjaar zou dat PGO van jou moeten worden toegepast?”
“Dat moet in alle leerjaren, behalve in de stages”.
“Onze opleiding bestaat uit vier periodes per jaar. In welke van deze periodes zou PGO dan een plaats moeten krijgen?”
De onderwijskundige antwoordde beslist “In alle perioden”.
“Dus, je wilt het systeem gelijk maar over de volle breedte invoeren? Alle jaren, en alle perioden? Is het niet veel verstandiger om deels PGO te doen en deels andere onderwijskundige modellen te gebruiken?” probeerde Grijpmeijer te nuanceren. Hij was op zich niet tegen PGO, als het maar met redelijke mate werd toegepast en het niet als onaantastbare standaard werd verheven.
“Nee, je doet PGO wel of je doet het niet.” reageerde de onderwijskundige.
“Volgens mij vraag je dan om problemen. Ik weet nog goed dat we ooit Thematisch onderwijs integraal hebben ingevoerd. Je wilt niet weten wat voor organisatorische ellende we daarmee hebben meegemaakt.” herinnerde Grijpmeijer zich.
“Je kunt PGO niet mengen met andere onderwijsvormen. ” lichtte Dirkzwager toe.
“Ik drink bijvoorbeeld graag Cognac. Ook lust ik zo nu en dan wel een goede Whisky. Maar Cognac en Whisky kun je ook niet mengen!”
Gelukkig had Grijpmeijer zijn bretels aan, anders zou zijn broek hem over de enkels zijn gezakt.
Hij snoof: “Je gaat je gelijk toch bewijzen met een dergelijke belachelijke vergelijking, collega? Wij hebben ook ooit nog eens wat gestudeerd, weet je?”
Grijpmeijer was een logisch denkend mens en hield niet van drogredeneringen. Vergelijkingen zoals zijn collega zojuist maakte, gaan bijna altijd mank: Je begint een appel met een koe te vergelijken. Dan constateer je dat een koe melk geeft en concludeert vervolgens dat een appel ook melk geeft. Dit was het soort drogredeneringen dat politici ook graag gebruikten om hun gelijk te bewijzen, maar zij deden dat meestal wat minder opzichtig.
“En hoe had je de invoering van dat PGO dan gedacht?” probeerde Grijpmeijer.
Onderwijskundige Dirkzwager ademde zwaar: “We willen het als een ‘Big Bang’ invoeren. Dus alle leerjaren in één keer. Dan hebben we alle organisatorische ellende in één keer achter de rug en kunnen we een jaar later weer gewoon aan het werk.”
“Als we dan nog studenten hebben wel, ja!” sneerde Jaap Grijpmeijer, terwijl één van zijn bretels knapte, zijn broek hing scheef op zijn heupen.
“Realiseer jij je wel dat we onze boterham en onze hypotheek hier in dit instituut moeten verdienen?” waarschuwde hij.
Presentator Dirkzwager kreeg een visioen van de open haard thuis en begon langzamerhand trek te krijgen in een Cognac of een Whisky.
“En dan nog eens wat!” voegde Grijpmeijer toe. “Als dat PGO zo zaligmakend en heilzaam is, waarom is deze bijeenkomst dan een hoorcollege en geen Probleemgestuurd Onderwijs?”
“Daar hebben we helaas geen tijd voor.”
“Dus PGO is niet bijzonder efficiënt” concludeerde Grijpmeijer uit dit antwoord, terwijl zijn tweede bretel sprong.
Zijn broek zakte langzaam over zijn enkels.
Juweeltjes
Soms maak een mens iets mee dat zijn leven opfleurt, iets wat hem op een wat hoger plan brengt of zelfs iets waardoor hij een klein traantje wegpinkt. Docent Grijpmeijer noemde dat ‘Juweeltjes’ of ook wel: ‘Klein geluk’. Dat kon een ontroerend concert zijn, de ontdekking van een verse paddenstoel tussen kleurige herfstbladeren, een zomerse regenbui in zijn gezicht of een diepgaand gesprek met iemand met wie hij het volkomen oneens was.
“Voor deze juweeltjes moest men trouwens wel oog – en oor –hebben, want soms zitten ze diep weggestopt tussen de dagelijkse beslommeringen” mijmerde Grijpmeijer.
“Soms ze duurden ze maar zo kort dat ze voorbij waren voordat je er erg in hebt.”
Het zoeken naar juweeltjes paste prima in het persoonlijke motto van Jaap Grijpmeijer dat luidde. “Je moet het zelf leuk maken!” .
Onlangs maakte Jaap een paar voorbeelden van dit kleine geluk mee aan de koffietafel van zijn geliefde hogeschool. Aan de tafel zat ook collega-docent Jos Zoer uit het Drentse Westerbork, door de plaatselijke bevolking ook wel Börk genoemd.
Jos vertelde de aanwezige collega’s geanimeerd over een ontmoeting met zijn bejaarde kapper Herman Jager uit Börk.
Hier ontwaarde Grijpmeijer het eerste kleine juweeltje: collega-docent Zoer die een kapper bezoekt. De man is van boven volledig kaal – de rest wilde Grijpmeijer niet weten – en je zou zeggen, met tondeuse en een ‘krabbertje’ kun je eenvoudig een kappersbezoek vermijden.
Zoer zat dus bij de kapper. Hij vertelde dat zijn oude kapper naast ‘hairstylist’ eveneens bekend was als plaatselijke slager.
“Daar was er weer één!” stelde Grijpmeijer vast.
Het tweede juweeltje bestond uit de ‘briljante’ combinatie van kapper en slager. In gedachten zag Grijpmeijer een scheerklant die angstig hoopte dat de kapper – met scheermes in de hand – zijn beide beroepen niet door elkaar haalde!
Kapper en slager Jager – uut Börk dus – zat boordevol levenswijsheid. En zoals een professioneel kapper betaamt, hield hij die niet voor zichzelf en liet zijn knipklanten hiervan ruim meegenieten.
Een van de filosofische uitspraken van de Drent die collega Zoer zich nog herinnerde: “Heel het lev’n bestaot uut drie K’s: de K van Kapitaal, de K van Kerk en de K van …….”
Vervolgens een korte vertwijfeling bij de schaarvirtuoos.
“Verdulleme, die laatste K bin ik kwiet”, riep de oude man getergd.
Bijna onopgemerkt was het derde juweeltje gepasseerd.
De barbier wist trots te vertellen over nog een derde beroep: hij was muzikant en zanger bij het Börker Trio. De band die in 1979 grote triomfen vierde en verantwoordelijk was voor hitsingle De Pieteröliekar! Wie kent het nummer niet?
Deze bekendste band van Westerbork had zelfs nog opgetreden in de André van Duinshow! Misschien voor de jongeren ter opfrissing de tekst van het eerste couplet:
Mien va die lop met de pieteroliekar
En mien moe die sjokt er achteran
Jao, vroeger zat er nog verdienste an
Tegenwoordig zit er niks meer an
“Geniale tekst! Geweldig! ” vond Grijpmeijer. “Een tekst die verplicht zou moeten worden opgenomen in de inburgeringcursus voor Nieuwe Nederlanders.”
Met warme oren keek Grijpmeijer op naar collega Zoer, wiens hoofd glom in het binnenvallende zonlicht; het leek of een stralenkrans hem omgaf.
Grijpmeijer kneep zijn verblinde ogen tot spleetjes. Als ongelovige voelde hij bijna een religieus moment,terwijl hij zich ondertussen realiseerde dat hier sprake was van het vierde juweeltje! Hij zat daar toch maar even aan tafel met de fortuinlijke Jos Zoer die de zanger van het beroemde Börker Trio van de Pieteröliekar persoonlijk kende!
Het persoonlijke succes van Zoer straalde af op al zijn aanwezige collega’s aan de stamtafel, inclusief op Grijpmeijer.
Effen een bakkie doen
Ondanks dat Jaap Grijpmeijer in hart en nieren docent was, zag hij altijd uit naar de pauzes met zijn collega’s. Hij voelde in de personeelskamer van zijn hogeschool een ouderwets soort saamhorigheidsgevoel. Even een kopje koffie, soms met een traktatie van een jarige collega. Even geen studenten om je heen en je kon nog eens een collega-docent, een opleidingsmanager of iemand van de facilitaire dienst aanspreken zonder dat je daar eerst een afspraak voor hoefde te maken. Ook ontmoette je collega’s van andere faculteiten, zodat je over de muren van je eigen opleiding heen kon zien. Of er werd informeel wat informatie uitgewisseld over de voortgang van een individuele student of het gedrag van een complete jaargroep.
Jaap ging daarom steevast om tien uur ‘s morgens en om drie uur ‘s middags “effen een bakkie doen” met zijn collega’s. Ook sloeg hij vrijwel nooit de middaglunch in de personeelskamer over. Er vonden vaak levendige discussies plaats over verschillende belangwekkende onderwerpen; of er werd prettig geouwehoerd over onbenullige zaken. Grijpmeijer deed graag mee aan dit verbale tumult. Hij had er plezier in deel te nemen aan het spontane gezelschapspel waarvoor hij de naam “kringgesprek” had bedacht. Er werd dan een of ander onderwerp aangeroerd en er werd net zolang via “bruggetjes” van onderwerpen gewisseld dat het oorspronkelijke onderwerp weer aan de orde kwam; en het kringetje dus weer rond was. Leuk vond hij ook het “pingpongen” met woorden, waarbij collega’s elkaar fanatiek probeerden in een vrolijk daglicht te stellen. Het mooiste was als je de hele tafel tegelijk “te pakken had”, daarmee scoorde je als tafelheer of –dame extra aanzien. Ja, er werd veel gelachen tijdens de pauzes op zijn hogeschool.
Tijdens een opleidingsvergadering enige tijd geleden werd het Jaap duidelijk dat er plannen waren om “zijn” personeelskamer op te heffen. In de hoofdvestiging van zijn hogeschool was er ook geen dergelijke ruimte. Daar zaten studenten en personeel samen bij elkaar in het bedrijfsrestaurant (zeg maar kantine). Aangezien – zoals een fanatiek centraal geleide organisatie betaamd –methoden, technieken en procedures overal hetzelfde moeten zijn, oordeelde men op hoog niveau dat de personeelskamer in de nevenvestiging niet meer nodig was. Verder vond men dat de locatie waar Grijpmeijer verbleef, verouderd was en er zou een nieuw studielandschap voor in de plaats komen. Grijpmeijer vond het opheffen van de personeelskamer een bijzonder slecht idee. Hij peilde tijdens genoemde vergadering door handopsteken de mening van zijn collega’s en die waren het vrijwel unaniem met hem eens: de personeelskamer moest blijven!
Het was lunchtijd. Grijpmeijer zat op zijn werkkamer achter zijn computer een broodje te eten. Zijn protest destijds tegen de opheffing van de personeelskamer had niets geholpen; de kamer was toch tijdens de verbouwing gesneuveld. Hij gaf toe: de verbouwing was geslaagd. De studenten waren tevreden over hun studielandschap, maar Jaap zelf had gemengde gevoelens. Hij zag zijn geliefde collega’s nauwelijks meer. Een paar van hen zaten in de pauzes her en der verspreid tussen de studenten in de verbouwde kantine (zeg maar bedrijfsrestaurant). Geregeld spraken ze met gedempte stem, zodat ze niet door studenten waren af te luisteren.
Door de onvermijdelijke vooruitgang van de verbouwing, was zijn informele circuit helaas grotendeels ter ziele gegaan. Men had de verbouwing ook aangegrepen om een extra efficiencyslag uit te voeren. Het management van zijn faculteit was verhuisd naar voorin het gebouw, handig bij elkaar. Men kon nu gemakkelijk overleggen, verantwoording afleggen aan het topmanagement en de kwaliteit van het onderwijs goed in de gaten houden. Een nadeel was dat Jaap als docent nu wel een eind moest lopen om zijn baas te kunnen spreken, dus die zag hij nu nauwelijks meer.
De meeste collega-docenten zaten nu – net als Jaap zelf – tijdens de pauzes gewapend met koffie en broodje achter hun PC door te werken. Jaap realiseerde zich dat hij er persoonlijk op drie fronten op achteruit was gegaan: hij had minder contact met zijn collega’s, het management zat op afstand en was moeilijk bereikbaar èn hij werkte door tijdens de pauzes!
Opeen bedacht hij: dat zou toch niet de bedoeling geweest zijn van de verbouwing? Grijpmeijer zette dit idiote idee onmiddellijk uit zijn hoofd: hij moest meer vertrouwen hebben in de mensheid.
Hij peuterde een stukje kaas tussen zijn broodje vandaan, stopte het in zijn mond en staarde uit het raam naar een voorbij slenterende student.
[disclaimer: elke overeenkomst met een bestaande hogeschool berust puur op toeval]
Grijpmeijer en zijn virusscanner
Als serieuze docent werkte Jaap Grijpmeijer vaak thuis. ‘s Avonds en in de weekends moest er nog wel eens een rapportje van een student worden gelezen, een stapeltje tentamens worden nagekeken of een tekstje worden geschreven. Hij had daarvoor een complete werkkamer ingericht, met alles erop en eraan. Een majestueus bureau met een arbo goedgekeurde stoel, een gemakkelijke fauteuil met zware armleuningen, een razendsnelle internetaansluiting, een professioneel netwerk met drie gekoppelde Pc’s, een zwart-wit laser printer, een kleurenprinter plus scanner en een gedeelde netwerkschijf voor al zijn bestanden. Grijpmeijer was een professionele computergebruiker, gebruikte de nieuwste software en zorgde voor een regelmatige back-up van zijn belangrijke bestanden. Hij had zijn zaken thuis nog beter voor elkaar dan op zijn werk.
Via internet kon Jaap niet alleen thuis zijn belangrijke e-mail van school beantwoorden, maar ook zijn favoriete schooldocumenten bewerken. Hij kon zelfs via zijn mobiele telefoon bestanden van zijn werk opvragen. Kortom, Grijpmeijer had alles voor elkaar en bij de hand om thuis ‘gewoon lekker door te kunnen werken’. Jaap was goed bereikbaar voor studenten en collega’s: die kregen van hem ‘s avonds om 11 uur nog wel eens vanuit zijn woonkamer een antwoord op hun mail. De zegen van de uit Amerika overgewaaide 24/7 mentaliteit was uiteindelijk ook doorgebroken in het hoger onderwijs.
Wakker gehouden door een paar straffe mokken en nog net niet stroperige koffie, was Jaap in zijn werkkamer thuis met zijn nieuwste studiewijzer bezig. Hij moest de oude versie geheel omturnen naar de filosofie van Probleem Gestuurd Onderwijs. Opeens begon op de achtergrond zijn PC te ratelen en moeizaam naar virussen te speuren. Hij merkte dat zijn PC onmiddellijk trager werd. Last van virussen had Jaap niet: hij zorgde altijd voor een actuele versie van een bekende virusscanner, maar hij begon zich wel steeds meer aan anti-virussoftware te storen.
Zijn ergernis was ooit begonnen toen het antivirus programma MacAfee zijn PC compleet had verstierd. Hij had zijn vastlopen computer volledig opnieuw moeten formatteren en met een verse versie van MS Windows moeten installeren. Ook moest hij destijds al zijn favoriete programma’s opnieuw installeren en een back-up van zijn werkbestanden terugzetten. Dat stemde hem destijds in het geheel niet vrolijk en hij had daar minstens een week vrije tijd aan moeten spenderen.
Verder vond Jaap virusscanners ‘verrekte’ duur. Voor het programma Norton 360 betaalde je in de aanbieding al zo’n 70 euro per jaar. Inderdaad, ja! Per jaar! Daar kreeg je dan via internet wekelijks of zelfs dagelijks updates voor, zodat je ook tegen alle nieuwe virussen beschermd was. Het compleet uitgevoerde MS Windows besturingssysteem kostte in de aanbieding ‘slechts’ 150 euro. Een merkwaardige scheve verhouding, vond Jaap.
“Waarom zorgt Microsoft niet gewoon voor zelf een goede virusscanner in Windows? ” vroeg hij zich af. “Dan weet Microsoft gelijk waar de zwakke punten in Windows zitten.”
Natuurlijk, virussen konden bestanden van je harde schijf wissen of je computer trager maken. Bescherming door een virusscanner leek dus logisch. Maar dan moest het niet zo nu en dan nodig zijn om je PC opnieuw op te starten. Of dan moest je PC niet trager worden door deze virussoftware, als het programma op de achtergrond weer onstuitbaar aan het ratelen sloeg om de PC te controleren. Jaap had nooit gesnapt waarom een PC trager werd door een programma dat juist moest voorkómen dat je PC trager werd. Wie was hier nu de virus?
Als je jaarabonnement op de virusscanner is verlopen dan komt de ware aard van dit soort software boven. Je krijgt dan de volgende melding (zie figuur).
“Uw abonnement is verlopen”, met slechts twee keuzemogelijkheden. Of je kiest om het abonnement te verlengen “om voortgezette werking te verzekeren” en dat kostte je dan opnieuw zo’n 70 euro.
Of je koos om “de melding later te herhalen”.
In dat geval kreeg je dezelfde irritante melding tot in lengte van jaren enkele keren per dag. Het ergerde Jaap mateloos dat je niet de keuze kreeg om de meldingen te laten stoppen. Dus: of je dokt 70 euro voor een update, of je wordt dagelijks aan je kop gezeurd. Meer keuzes geeft Norton je niet!
“Leveranciers van anti-virussoftware zijn uitermate commercieel en uitzonderlijk geld belust.” concludeerde Jaap.
“Computergebruikers betalen jaarlijks samen miljarden euro’s voor de bescherming van hun PC tegen vandalen die virussen maken en verspreiden.”
Ineens bekroop onze docent een zeldzaam slechte gedachte.
“Wie verdienen er eigenlijk het meeste geld aan virussen?”
Hij gaf zelf het antwoord. “De leveranciers van anti-virussoftware!”
Zijn gedachten gingen verder.
“Wie moeten de precieze werking van virussen kennen om ze uit te kunnen schakelen?”
Hetzelfde antwoord. “De leveranciers van anti-virussoftware!”
De finale vraag knalde door zijn hoofd.
“Wie zijn de malloten die virussen maken?”
Zijn gedachten stokten en hij durfde geen antwoord te geven.
Een complottheorie ontspon zich in zijn hoofd.
[disclaimer: elke overeenkomst met een bestaande hogeschool berust puur op toeval]
Grijpmeijers gedragsregels voor e-mail
Tien gedragsregels voor de homo emailicus, opgesteld door Jaap Grijpmeijer.
- Maak – om je mail wat minder zakelijk te maken – veelvuldig gebruik van ironie, sarcasme, cynisme en emotie. Je kunt hierdoor interessante discussies, misverstanden of zelfs aardige ruzies veroorzaken.
- Als je iets belangrijks hebt te zeggen, maak dan flink gebruik van schreeuwteksten (in HOOFDLETTERS en kleur of zelfs een COMBINATIE).
- Stel je mailprogramma zo in dat mailtjes van vooraf geselecteerde personen – bijvoorbeeld je lastige baas – linea recta de prullenbak in verdwijnen. Je kunt ook alle berichten waar jij als cc staat vermeld automatisch in de prullenbak gooien.
- Zet vooral je persoonsgegevens niet uitgebreid en automatisch onder elk mailtje. Straks gaat men je ook nog bellen of schrijven!
- Maak je mailtjes niet te kort, zodat de ontvanger iets te lezen heeft.
- Gebruik mail om problemen die je zelf niet wilt oplossen ‘over de schutting’ te gooien. Bewaar deze verstuurde mailtjes goed, zodat je later altijd kunt bewijzen dat het jouw schuld niet was.
- Stuur van al je mailtjes een cc-tje naar je baas en anderen. Iedereen ziet dan hoe hard je werkt.
- Maak bij een antwoord op een vertrouwelijke e-mail gebruik van de BCC-mogelijkheid (Blanc Carbon Copy). De hoofdgeadresseerde ziet dan niet dat je het bericht ook nog aan een ander stuurt.
- Vraag bij elk mailtje een ontvangstbevestiging. Deze functie kun je standaard aanzetten in je mailprogramma.
- Als je iemand op je afdeling mailt, loop daarna dan even binnen en vraag of hij je mailtje heeft ontvangen.
[disclaimer. Jaap Grijpmeijer aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van de toepassing van deze tips].
Trots op domheid
Docent Jaap Grijpmeijer had een flink deel van zijn vroege jeugd doorgebracht in de 60’er jaren van de vorige eeuw. Jaap was van eenvoudige afkomst en woonde in een keurig rijtjeshuis in een grijze buurt. Vader en moeder Grijpmeijer waren netjes getrouwd. Scheiden deed men in die tijd niet want dat mocht niet van de kerk. Kortom, de oosterse keuken was nog niet ontdekt en men leefde in een constante walm van spruitjeslucht.
De ouders van Jaap hadden het voor die tijd redelijk goed, maar niet echt breed. Volgens de overvloedig aanwezige normen en waarden van die tijd gold: meisje getrouwd, baantje kwijt. Dus vader was in zijn eentje kostwinner. Jaap herinnerde zich nog dat de melkboer langs kwam, evenals de schillenboer, de visboer en jaarlijks de kolenboer. Waarom deze lieden collectief ‘boer’ werden genoemd, was hem altijd onduidelijk gebleven.
Het was ook de tijd dat kinderen nummerborden van auto’s verzamelden. Gewapend met een kladblokje en de zojuist uitgevonden en hevig vlekkende Bic-balpen zaten Jaap en zijn vriendjes langs de klinkerweg te wachten op eenzame auto’s. Het toenmalige Nederlandse autopark bestond uit markante merken zoals Bedford, Vauxhall, DKW, Ford Anglia, Volkswagen Kever, Goggomobiel en zelfs een ‘laagvliegende’ Messerschmidt. Dit autootje leek op een vleugelloos vliegtuigje en werd geproduceerd door een Duits bedrijf dat in de tweede wereldoorlog berucht was door – inderdaad – het bouwen van oorlogsvliegtuigen. De autootjes waren pruttelende karretjes die met terugwerkende kracht piepklein waren, veel herrie maakten en bijzonder stonken. Niemand die zich daar toen aan stoorde, want het milieu bestond nog niet.
Met veel geluk kon je de elegantie van de plaatselijke, lichtpaarse Chevrolet Impala waarnemen. Hij moest nog wel eens terugdenken aan zijn auto-nummer-borden-verzamel-woede als hij weer eens stil in de file stond.
Het was ook het tijdsgewricht van de eerste straaljagers die zich nog niet gehinderd door geluidsnormen met een geweld knal door de geluidsbarrière boorden. De koude oorlog was in volle gang.
Jaap was in die tijd een Grijpmeijertje van slechts 12 jaar. Sigaretten waren nog niet kankerverwekkend en stonden tijdens een verjaardagsfeestje van zijn ouders uitnodigend op tafel, netjes naast elkaar rechtop in een glas. Er was bij deze uitspattingen van vreugd een keurige scheiding der geslachten: mannen zaten in een wolk rook op gemakkelijke stoelen bij de salontafel, terwijl de vrouwen veroordeeld waren tot keiharde eetkamerstoelen bij de hoge tafel. Vrouwen ‘dronken’ een advocaatje met slagroom of lepelden een vruchtenbowl, terwijl mannen vieux – toen nog een ‘Cognac’ genoemd – of een klare jenever achterover sloegen.
De gespreksonderwerpen waren per tafel duidelijk afgebakend en werden voornamelijk bepaald door het geslacht van de sprekers. De emancipatie had nog niet toegeslagen en verjaardagsrituelen van familie waren voor een kind bepaald niet feestelijk.
Eén van zo’n saaie verjaardag had – achteraf – een behoorlijke invloed op hem gehad, herinnerde hij zich.
Jaap zat een beetje verloren tussen mannen- en vrouwentafels op een kruk: hij hoorde als jongetje beslist niet bij de vrouwen, maar door zijn leeftijd ook niet bij de mannen. Stilletjes luisterde hij naar de onderuitgezakte mannen. Oom Jan was een echte boer en had niet alleen koeien, maar deed ook aan landbouw. De agrariër had een ‘gemend bedrijf’, had hij op school geleerd. Allerlei gespreksonderwerpen kwamen voorbij, zoals de dure nieuw aangeschafte trekker, de veel te lage prijs van graan, het enorme melkoverschot, de moeilijke bevalling van Klaziena 14 en de veel te hoge belastingen. Ja, ome Jan was een vrolijke boer en een optimistische levensgenieter!
Op zeker moment bracht Pa Grijpmeijer de politiek ter sprake, maar snel kapte oom Jan dit onderwerp af met de woorden: “Doar bint wie boer’n te dom veur”.
Bij nog een aantal interessante onderwerpen die ter sprake kwamen, sprak zijn oom telkens dezelfde tekst.
Aangezien kleine Jaap een weetgierig jochie was, verbaasde hij zich mateloos hierover.
Deze man was dom en was er ook nog trots op! Hoe kon je nou trots op je eigen domheid zijn!
Jonge Jaap beloofde zichzelf: “hij zou er in zijn leven er alles aan doen om niet dom gevonden te worden!”
Hij ging nog net naar de ‘lagere school’, maar stond op het punt carrière te maken op de HBS, de ouderwetse Hogere Burgerschool.
Jaap wilde beslist een hogere burger worden – misschien zelfs wel schoolmeester of leraar – en hij zou boer Jan een hem welbekend poepje laten ruiken!
Geen verstand van computers
Jaap Grijpmeijer had met goed gevolg zijn middelbare school doorlopen, had zijn universitaire studie afgerond en was – zoals hij in zijn jeugd al had bedacht – ‘schoolmeester’ geworden. Jaap was een leergierig mens en had sinds zijn jeugd nooit zijn plezier verloren om nieuwe dingen te ontdekken. Hij was daarom blij te werken als docent op een hogeschool met intelligente collega’s om zich heen: die kon je nog eens een vraag stellen. Jaap snapte niets van sommige studenten die als hoogste doel leken te hebben: ‘uitgaan’ en … ‘geld verdienen om uit te kunnen gaan’. Ze werkten twee dagen per week om op zaterdagavond hun zuurverdiende geld er in één keer doorheen te jagen. Sommigen van hen leken op school niets te willen leren en kwamen slechts moeizaam in beweging voor studiepunten. Eén van zijn collega’s had ooit gezegd: “Studeren is slechts één van de vele activiteiten van onze studenten en zeker niet de belangrijkste!”
Op een stageterugkomdag had een derdejaars student hem ooit enthousiast toevertrouwd: “Meneer Grijpmeijer, op mijn stagebedrijf gebruiken ze het computerprogramma MS Excel. Daar kun je prachtige rekenmodellen mee maken. Reuze handig! Daar zouden we op school les in moeten krijgen!”
Het was de jongeman ontgaan dat in het eerste jaar van zijn opleiding daar ruimschoots tijd aan was besteed. Waarschijnlijk waren de Excelopdrachten verzopen in zijn projectgroepje en gemaakt door een groepslid die goed thuis was in Excel. Hij zag dat vaak: een student die ergens goed in was, werd er steeds beter in. Een student die ergens niet goed in was, liet het altijd door een deskundige groepsgenoot uitvoeren en leerde het zelf nooit. Jonge mensen die in een leerzame omgeving de mogelijkheid hadden zich te ontwikkelen, maar meeliftten in hun projectgroepje en anderen het werk lieten doen.
Grijpmeijer gruwde: “Studenten – als toekomstig hoger opgeleiden – hoorden nieuwsgierig te zijn!”
Dat ‘de jeugd’ handig zou zijn met computers viel de leergierige docent ook behoorlijk tegen.
Ja, in computerspelletjes, communicatieprogramma’s, muziekprogramma’s en download software konden ze uitstekend hun digitale weg vinden. Maar van het gebruik van serieuze programma’s zoals Excel, Word en andere professionele programma’s op hun vakgebied wisten studenten weinig.
Wat dat betreft vielen sommige collega-docenten hem ook tegen. Hij was ooit zo dwaas geweest voor een collega die nota bene presentatietechniek gaf, een professionele PowerPoint te maken
“Ik ben niet zo goed met computers”, had de collega toegelicht. Er klonk een vleugje trots in zijn stem.
In zijn hoof klonk de echo van zijn overleden oom Jan: “Doar bint wie boer’n te dom veur”.
Ook had Grijpmeijer eens geprobeerd een collega een handig trucje met de computer uit te leggen: “Als je het scherm van je browser verkleint, kun je eenvoudig een linkje van de webpagina slepen naar de desktop van je PC”.
Zonder zijn uitleg verder af te wachten, stelde zijn collega de verbluffende vraag: “Wat is een desktop?”. Hij vroeg zich af op welke planeet die collega de laatste jaren had gewoond.
Hij kende ook docenten die in Word hun teksten netjes in kolommen onder elkaar probeerde te zetten door herhaaldelijk op de spatiebalk te beuken. Of een andere docent die twintig keer de Entertoets gebruikte om met de cursus op de volgende pagina terecht te komen.
Grijpmeijer kon niet tegen docenten die met trots op hun eigen onkunde zeiden: “Ik ben niet zo goed met computers! “.
De laatste keer dat hij dat hoorde was hij zelfs behoorlijk uitgevallen.
“Verdulleme collega, dat is wel een belangrijk hulpmiddel bij het uitvoeren van je werk! Een gemiddelde docent in het hoger onderwijs zit zeker twee uur per dag achter zijn PC! Wat zou je ervan vinden als jouw timmerman zegt: Sorry, ik ben niet zo handig met een hamer en spijkers. Of je chirurg zegt vlak voor je operatie: Ja, die scalpel, hè? Daar ben ik eigenlijk niet zo goed in!”
Zijn digibetische collega werd bleek om zijn neus van het verbale geweld van Grijpmeijer.
Hij was misschien wat ver gegaan en hij had bijna spijt van zijn uitbarsting.
“Maar, docenten zijn hoger opgeleid” stelde hij vast.
“Docenten horen – net als studenten – nieuwsgierig te zijn! Ook in het gebruik van computers.”
Jaap als manager
Jaap Grijpmeijer was wel eens gepolst om manager te worden op zijn hogeschool, maar hij had besloten om zijn wereld overzichtelijk te houden en docent te blijven. Als manager in het onderwijs kun je “je personeel” belonen, maar ook niet “straffen”, automatisch gaan je periodieke salarisverhogingen door tot het maximum van je salarisschaal. Jaap kon slecht tegen ongeïnspireerde collega’s die de kantjes ervan afliepen. Jaap hield daarom wel van stevig, maar dienstbaar management: management als service. En management dat zich niet te veel met de inhoud van onderwijs bemoeit.
Als docent krijg je steeds meer coördinatietaken. Hij had wel eens tegen zijn leidinggevende gezegd: “jouw taak is te zorgen dat ik mijn werk als professioneel docent kan doen, maar niet om te zorgen dat ik steeds meer werk van jou ga doen”. In zijn school werden steeds meer zaken per decreet van boven gedicteerd. Het beeld bekroop hem van generaals, kolonels, sergeanten en uiteindelijk de docenten die als soldaat door de blubber tijgert. Alles ging Top Down.
Dat was modern onderwijsmanagement: een grote organisatie met een piramide van topmanagement, afdelingsmanagement, opleidingsmanagement en teamleiders. En hier en daar nog een verdwaalde coördinatoren. Allemaal om het onderwijs in goede banen te leiden.
In dit moderne management bevinden zich onderaan deze piramide de zelfsturende teams.
Een onderwijsinstituut als multinational, bazen met een auto van de zaak of een auto met chauffeur. En een topsalaris vergelijkbaar met de minister president.
Branchevervaging in het onderwijs: conciërges die uren achter de computer zitten, docenten die aan het coördineren zijn en managers die zich met de inhoud van het onderwijs bemoeien.
- Professioneel onderwijs
- Duiven in Rotterdam
- Europees voor Aziaten
- Eerste lesdag
- Grijpmeijer en timemanagement
- Problematisch onderwijs
- Meer problemen
- Juweeltjes
- Effen een bakkie doen!
- Grijpmeijer en zijn virusscanner
- Grijpmeijers gedragregels voor email
- Trots op domheid
- Geen verstand van computers
- Jaap als manager